Druivenras Dolcetto
De Dolcetto wordt als sinds duizend jaar verbouwd in Monferrato. Oorspronkelijk komt deze soort uit de gebieden Acqui en Alessandria. Hoewel je deze druif tegenwoordig ook buiten Italië tegenkomt, wordt het merendeel toch verbouwd in centraal Piemonte, met uitlopers naar de Alpen en de Appenijnen.
De meest bruikbare microklimaten zijn ondergebracht in zeven D.O.C.-gebieden, te weten Acqui, Alba, Asti, Diano D’Alba, Dogliani, Ovada en Langhe Monregalesi.
De Dolcetto is zeer gevoelig voor bodemgesteldheid en klimaat. Van de drie Piemontese hoofdsoorten is de Dolcetto als eerste rijp, en wordt meestal twee weken vóór de Barbera en vier weken vóór de Nebbiolo geoogst. Als de condities minder gunstig zijn, dan verliest de druif als veel van z’n fruit nog voordat volledige rijping is bereikt. Bovendien is de druif vatbaar voor schimmelziektes.
De bladeren zijn klein en vijfhoekig en hebben meestal vijf lobben. De lange kegelvormige tros bestaat uit donker-violette druiven met een gematigde tannine-concentratie. De kleurintensiteit is dermate hoog, dat zelfs het geringste schilcontact tijdens de fermentatie als zorgt voor een diepe kleur in de wijn.
De naam Dolcetto, oftewel “Kleine zoete” is niet alleen kenmerkend voor het fruitige karakter van de druif, maar ook voor de (overigens droge) felle wijnen met een volle jam-smaak en tonen van kweeperen en amandel met een bittertje in de afdronk.
De Dolcetto komt ook voor in Australië, Califonië en Frankrijk, maar niet in grote hoeveelheden.
Alternatieve namen: Ormeasco, Dolsin Noir, Douce Noir, Charbono