Druivenras Brunello
Tot het midden van de 19e eeuw werden de rode wijnen van Montalcino hoofdzakelijk geproduceerd uit de traditionele Toscaanse Sangiovese-druif.
In 1842 werd de naam “Brunello” voor het eerst genoemd door priester Vincenzo Chiarini, waarschijnlijk in relatie tot de locale variant van de Sangiovese druif, die vanwege zijn exeptioneel diep paarse kleur “Brunello” of “Prugnolo” werd genoemd.
Toendertijd kampten veel producenten in de omgegeving met problematische vinificatie en conservering, hetgeen een apotheker uit Pienza, Clemente Santi, aanzette tot onderzoek naar een oplossing voor deze problemen. Hij slaagde daar in en richtte zelf een wijnhuis op “Il Greppo” genaamd. Zijn kleinzoon zette zijn onderzoek voort en slaagde er in 1870 in om de stokken uit de eigen wijngaarden te klonen tot een nieuwe soort “Sangiovese Grosso”, die we tegenwoordig kennen als Brunello.
De stokken bleken druiven op te leveren, waaruit een zuivere cepage-wijn kon worden gemaakt met uitzonderlijk veel kracht en een potentieel hoge ouderdom, die zich duidelijk onderscheidde van andere lokale kruisingen van de Sangiovese.
Heden ten dage vindt men ongeveer 1 procent van deze variant terug in alle Sangiovese-wijngaarden. De stokken zijn middelmatig groot, hebben bleek-groene bladeren met drie tot vijf lobben. De trossen zijn middelmatig groot, compact, pyramide-vormig en breed uitlopend naar boven.
De druiven hebben een flink formaat en eliptische vorm, met een zachte, diep violette en wazige schil. De Brunello di Montalcino wordt gekarakteriseerd als een samensmelting van concetratie en een exeptionele tannine structuur, met grote elegantie. De smaken van bosvruchten en leer worden versterkt door een hoge zuurgraad.
Alternatieve namen: Sangiovese Grosso, Sangiovese Toscano, Prugnolo Gentile (in Montepulciano), Morellino (in Scansano).
Voorbeelden:
Tenute Silvio Nardi Brunello di Montalcino
Tenute Silvio Nardi Rosso di Montalcino